Project: StaBib
(Klik HIER voor de overige beschikbare informatie betreffende dit bouwproject)
(Klik HIER voor meer ARCHI~formulieren –ook van andere bouwprojecten- gesorteerd op onderwerp)
Bouwplaatsinrichting en logistiek Ruwbouw De bouwplaats in de binnenstad was vrij krap bemeten. De
nabijheid van het Ministerie van Binnenlandse Zaken, het Muziektheater en de
drukke verkeersaders over de Kalvermarkt en het Spui bemoeilijkten de opzet
van toeleveren, opslaan en verwerken van bouwmaterialen. Losplaatsen
waren voorhanden, maar niet al te groot en moesten snel weer worden
leeggeruimd om een “infarct”’ te voorkomen. Om
een idee te krijgen van de verwerkte hoeveelheden: -
Ontgraven bouwput -
Damwanden -
Beton -
Bekisting -
Wapeningsstaal -
Metselwerk -
Gevel: 60.000 m2 gevel 21.000 m2 dubbel glas -
Staalconstructies -
Gemiddeld aantal werknemers: 250 personen In het terreinplan was
structureel een strook van ca 6 m1 breed om het gebouw vrij gelaten (na het
trekken van de damwand en aanvullen bouwput). Deze
strook was precies breed genoeg om een bouwweg van 3m1 breed rondom te
creëren en een strook van 3 m1 breed langs de geveld over te houden voor
opslag en voor de benodigde steigerconstructies ten tijde van de
gevelmontage. Uitgangspunt
is geweest de gehele ruwbouw van deze buitenzijde te bevoorraden. Ook de
bouwkranen staan buitenom opgesteld. Opslagstroken en losplaatsen zijn ook
allemaal aan de buitenzijde gesitueerd. Om het bouwproces begrijpelijk
en dus beheersbaar te houden is
gekozen voor het “opknippen” van het geheel in herkenbare bouwstromen, zowel
in de ruwbouw als in de afbouw. Uitgangspunten is geweest dat deze
bouwstromen zo veel mogelijk self supporting moesten zijn. Elke bouwstroom
heeft zijn eigen uitvoerder, eigen personeel, eigen materieelinzet. Daar komt
de positionering van de kranen ook mede vandaan. Per bouwstroom moet minimaal
een kraan beschikbaar zijn, waarbij de plaats van de kranen een optimale
inzet mogelijk moet maken en een zo vrij mogelijk uitzicht moet bieden voor
de machinist bij het lossen en transporteren. De bouwkranen Voor het project zijn in totaal
6 bouwkranen ingezet waarbij plaats, zwaarte en gieklengte werd bepaald door
de ruwbouwfase. Kraan A (Potain H30/40C, zie
specificatieblad) had een gieklengte van 55 meter en stond in vaste
opstelling bij de bouwdelen A en B. Voor blok B kan hierdoor de aanvoer van
de materialen ook plaats vinden vanaf de Turfmarkt. Door het creëren van een
weg over het kelderdek tussen de bibliotheek en de atriumgevel, kon ook van
daar uit bevoorrading plaatsvinden. Tevens was deze weg nodig voor de
demontage van de kraan en voor het plaatsen van een hulpkraan ten behoeve van
de montage van de staalconstructie van de gevels en delen van het atrium.
Daarnaast was de positie van kraan A zodanig gekozen dat hij hulp kon
verlenen aan kraan C die, in verband met extra werkzaamheden daar
(liftschacht, raadzaal etc.) zeer zwaar bezet was. De kranen C en D (Potain
H30/30C) hadden een gieklengte van 55 meter en stonden eveneens in vaste
opstelling. Omdat de draaicirkels boven de Kalvermarkt kwamen (hetgeen niet
is toegestaan gezien de drukke verkeerssituatie met rams, bussen etc.) waren
deze kranen voorzien van hoekbegrenzers door middel van geluidssignalen.
Verder waren de vaste opstellingsplaatsen, in verband met het mogelijk risico
voor het verkeer bij een zware aanrijding, uitgevoerd met een
aanrijdbeveiliging. De kranen E en F (Potain
H30/30C) hadden een gieklengte van 55 resp. 50 meter en stonden in vaste
opstelling op rails. Kraan E is in verband met de
hoogte voorzien van een extra onderverankering. In de rusbouwfase 3 en 4 werd
kraan F, na het verwijderen van de damwand ten behoeve van de bouwput en het
aanbrengen van extra spoor, een railkraan in verband met de werkzaamheden
voor blok G. Hierbij dienden echter maatregelen te worden getroffen om te
voorkomen dat de giek van de kraan tegen de hoogbouw van het Ministerie van
Binnenlandse Zaken zou draaien. Dit gebouw is hoger dan de kraan en op een
deel van het spoor lag het binnen de draaicirkel van de kraan. Deze positie
was demarkeerd op het spoor en de kraan was voorzien van een hoekbegrenzer
door middel van geluidssignalen, zodat hij voor de noodzakelijke
werkzaamheden alleen in overleg met de uitvoerder binnen het bereik van het
Ministerie mocht komen. Kraan G (Potain H20-14C) had
een gieklengte van 45 meter en stond in vaste opstelling, echter ook op
rails. Ook kraan G is aan de Kalvermarktzijde voorzien van een hoekbegrenzer
door middel van geluidssignalen. De kranen klommen mee met de
ruwbouw. De gieklengten en haakhoogten waren uiteraard zodanig gekozen dat de
kranen niet tegen het gebouw of tegen elkaar zouden draaien. Tevens was
rekening gehouden met gebouwen in de naaste omgeving. Het minimale hoogteverschil
tussen de gieken en de tuidraden van de kranen onderling bedraagt theoretisch
minimaal 900 mm (Gemeten is, dat de giek per meter lengte 39 mm omhoog loopt
in de hoogste kraanstand. Met een giek van 50 meter wordt dit dus 1950 mm. De
doorbuiging met last bedroeg 450 mm op de punt ten opzichte van de hoogste
stand. Derhalve zal het verschil tussen de kranen in de praktijk altijd
groter zijn dan 900 mm). Het opdelen in bouwstromen is
in de gehele organisatie zo ver als wenselijk doorgevoerd (zie
organogrammen), dus ook wat betreft gegevensverstrekking en het indelen van
voorbereidings- en organisatietaken. Het nadeel van opsplitsen is
uiteraard dat “ergens” in de organisatie, in dit geval bij de bedrijfsleider
en hoofd voorbereiding en werkorganisatie, de stromen weer gecoördineerd
dienden worden en ingepast in het gehele proces. Het grote voordeel is echter,
naast de betere “herkenbaarheid”’ voor de medewerkers ten aanzien van hun
taken, dat bij afwijkingen deze sneller inzichtelijk gemaakt worden en hun
invloed ten opzichte van het totale proces makkelijk te isoleren en te
beheersen blijft. In de gehele ruwbouwfase heeft
deze aanpak naar behoren gefunctioneerd. De afbouw Naast de logistiek voor de
ruwbouw (alles vanaf de buitenstrook), is de logistiek van ruwe afbouw en
afbouw geheel geprojecteerd op het binnenterrein. Daarmee is getracht deze twee
logistieke stromen, welke ook een duidelijk herkenbaar verschillende fase in
de schema’s hebben, ook zo veel mogelijk “fysiek” te ontkoppelen. Zodra de atriumvloer
(kelderdek), welke berekend en uitgevoerd is op een belasting van 10 kN/m2
gereed was, is hierover een bouwweg gesitueerd met de ingang aan de zijde van
blok A en de uitgang tpv blok G (zie VP4). Door deze vloer zo zwaar uit te
voeren werd het mogelijk om het gehele atrium als bouwterrein in te richten. Hierin zijn
personen-goederenliften en goederenliften voor alle blokken opgesteld en
konden hier de benodigde opslagmogelijkheden worden gecreëerd. Daarmee was op
een simpele wijze de gewenste splitsing in logistiek tussen ruwbouw (middels
bouwkranen en opslag) en afbouw (middels bouwliften en opslag) gerealiseerd. Nadat het dak van het atrium
gesloten was, was er een droge binnenopslag van ca. 3500 M2 ontstaan. Bijkomend voordeel van de
splitsing was dat er vroegtijdig een onafhankelijkheid ontstond van de
buitenterreinen, waardoor de nutsvoorzieningen, welke daar moesten worden
aangelegd, het logistieke proces nauwelijks verstoord hebben. |
|